Langlezer #1
Langlezer #1

trek je pluriform aan, en kom uit de kast als antifascist


Antifascisme, wat is dat eigenlijk?
Tegen fascisme, ja dat zal wel. Maar waar ben je als antifascist
dan precies tegen? En, belangrijker nog, ben je dan ook ergens vóór?

Er zijn mensen die zeggen: laat die hele term maar zitten, want het woord ‘fascisme’ betekent niets. ‘Fascist’ wordt namelijk altijd gebruikt als scheldwoord, om iemand anders te betichten van iets vreselijks. Neem Geert Wilders: die kun je een fascist noemen, maar zelf noemt Wilders op zijn beurt de islam fascistisch. Of kijk naar Poetin. Veel fascistischer dan hij wordt het niet, zou je denken, maar Poetin zegt: de echte fascisten zitten in het Oekraïense leger. Als fascisten hun tegenstanders ook fascisten noemen, is het einde zoek.

En dat is al lang zo. George Orwell zei het al in 1944 (dus toen Hitler, toch echt een overduidelijke fascist, nog levend en wel in z’n bunker zat). Overal om hem heen merkte Orwell dat ‘fascistisch’ werd gebruikt voor van alles en nog wat: zelfs Gandhi werd een fascist genoemd. Met zoveel begripsinflatie, wist Orwell, is de term fascisme bijna helemaal
betekenisloos geworden.

Bijna helemaal. Want nu Trump voor de tweede keer in het Witte Huis is beland en zienderogen de democratische rechtsstaat probeert te ontmantelen, kun je je afvragen of we het begrip fascisme niet toch weer moeten afstoffen voor dagelijks gebruik.
Maar wat is fascisme dan precies?
Daarvoor moeten we terug naar het Italië van ruim een eeuw geleden, toen Benito Mussolini de term ‘fascisme’ lanceerde om vervolgens de macht te grijpen en ruim twintig jaar aan te blijven als dictator.

Mussolini blonk niet bepaald uit in conceptuele helderheid. Fascisten, zei hij, zijn vooral op van alles tegen: tegen kapitalisme, tegen socialisme, tegen marxisme, tegen liberalisme, tegen pacifisme, tegen universalisme, tegen individualisme, tegen materialisme, en ga zo maar door. Waar fascisme eigenlijk vóór was, dat wist Mussolini niet zo goed. Hij hield het doorgaans bij wat vaag geneuzel over een ‘spirituele beweging’. En de essentie daarvan, dacht hij, was actie en dadendrang.

Fascisten zijn duidelijk meer doeners dan denkers.

Om te achterhalen wat Mussolini’s fascisme inhield is het dus handig om wat verder uit te zoomen. Twee historische ontwikkelingen komen dan in beeld. Ten eerste: de Eerste Wereldoorlog. Mussolini had zelf gevochten in de loopgraven en daar was hij gewend geraakt aan dagelijks geweld en massaal bloedvergieten. Toen de oorlog eenmaal voorbij was, zetten hij en z’n kompanen dat geweld gewoon door in vredestijd.

Ze hadden nog altijd hun wapens op zak, hesen zich in een zwart hemd bij wijze van uniform, en begonnen op grote schaal grof geweld te gebruiken tegen hun tegenstanders (dat betrof dus iedereen, want de fascisten waren overal tegen).

Kortom: politiek geweld vormt vanaf het begin een bepalend kenmerk van het fascisme.

Toch is het gebruik van geweld geen doorslaggevend criterium om fascisme te onderscheiden. Niet iedereen die politiek geweld gebruikt is een fascist.

Om fascisme dus helderder in beeld te krijgen, is ook een tweede historische ontwikkeling van belang. En dat is – misschien verrassend – democratisering. Behalve uit de ervaring van de Eerste Wereldoorlog kwam het fascisme ook voort uit de ontwikkeling van democratie. In Italië was nog voor de oorlog het kiesrecht op grote schaal uitgebreid, alle volwassen mannen mochten vanaf dat moment naar de stembus. Andere landen
waaronder Nederland en Duitsland volgden binnen een paar jaar met de invoering van het algemeen kiesrecht. Het fascisme was een reactie op die democratisering.

Om dat duidelijk te maken een kort uitstapje naar een ander concept dat ook al zo moeilijk te definiëren lijkt: democratie. Democratie kent vele gezichten, en als je tien mensen vraagt wat democratie betekent dan is de kans groot dat je tien verschillende antwoorden krijgt.

Maar eigenlijk is de essentie van democratie niet heel ingewikkeld.
Die essentie ligt in de menselijke natuur. Mensen zijn dieren die het niet met elkaar eens zijn. Ze hebben verschillende ideeën, verschillende overtuigingen, verschillende belangen. Die overtuigingen en belangen botsen vaak met elkaar. En dat betekent dat politiek – kort gezegd, de kunst van besluiten nemen op grond van de menselijke natuur – in de kern draait om conflict.

Democratie houdt in dat dat conflict wordt geïnstitutionaliseerd. En het doel daarvan is om ervoor te zorgen dat er altijd ruimte zal zijn voor meerstemmigheid, tegengeluid, en dus nieuw conflict.

Dat klinkt misschien raar en contra-intuïtief. Gaat democratie niet over consensus? Over het met z’n allen eens worden dat een bepaalde beslissing de beste is? Nee. Stel, je leest over een ver land waar 100% van de kiezers op dezelfde partij heeft gestemd. Volmaakte consensus! Maar je denkt niet: zo, die democratie daar zit goed in elkaar. Je denkt wel: hier is sprake geweest van grootschalige verkiezingsfraude. Er bestaat geen land op de wereld waar alle mensen het met elkaar eens zijn – zelfs niet Vaticaanstad.

Democratie probeert dat verschil van mening in goede banen te leiden door het te institutionaliseren. Dat gebeurt natuurlijk door een parlement op te tuigen waarin politici in naam van hun kiezers met elkaar de strijd aangaan. Het gebeurt ook door allerlei vormen van tegenmacht te organiseren, om te garanderen dat geen enkele machtsinstantie op eigen houtje de eigen visie kan doordrukken zonder tegengeluid te hoeven verwachten. En het gebeurt door ervoor te zorgen dat iedereen in de samenleving de eigen stem kan laten horen om anderen
eens te vertellen hoe het zit: een open uitnodiging tot meerstemmigheid
en dus onenigheid.

De kern van democratie is daarom pluriformiteit. En hoe meer stemmen, hoe groter die pluriformiteit, en hoe belangrijker het is er dat er ruimte blijft bestaan voor tegenspraak. Want met een klein groepje kun je het nog wel eens worden met elkaar, maar als de hele samenleving meedoet, dan kun je nooit zeker weten of er toch niet iemand een afwijkende mening heeft.

Bovendien weet je ook nooit zeker of er morgen of volgende week niet opeens een nieuw thema op tafel komt dat tot onenigheid leidt. Daarom kent democratie een open einde: we weten niet wat de toekomst brengt, we weten niet waarover we het allemaal later nog met elkaar oneens kunnen zijn, en dus wordt conflict geïnstitutionaliseerd om ervoor te zorgen dat er altijd ruimte blijft voor meerstemmigheid.
Wat heeft dat alles nu te maken met fascisme?
Ook fascisten zien politiek als conflict. Sterker nog, fascisten
gaan maar al te graag het conflict aan, en als er geen conflict is
dan maken ze het wel.

Als het even kan doen ze dat met geweld, maar daarin zit niet de crux. Waar het bij fascisten om draait, is dat ze het conflict niet in stand willen houden, maar juist onmogelijk proberen te maken. Fascisten gebruiken geweld om hun tegenstanders het zwijgen op te leggen en uit te roeien zodat er geen kans meer bestaat voor meerstemmigheid en tegenspraak.

Fascisten willen de pluriforme democratie uniform maken.

Dat deden ze in Italië door grootschalig geweld te gebruiken én stapsgewijs de democratische institutionalisering van conflict te ontmantelen. Nadat Mussolini in oktober 1922 door de zittende elite de macht in zijn schoot geworpen had gekregen, ging hij doelgericht te werk.

Eerst met een nieuwe kieswet die ervoor moest zorgen dat hij vanzelf een absolute meerderheid zou krijgen in het parlement. Vervolgens door de leider van de oppositie (Giacomo Matteotti - een socialist) te laten vermoorden door een fascistisch doodseskader. En begin 1925, nog geen drie jaar nadat hij tot premier was benoemd, volgde de definitieve stap naar de dictatuur.

Alle andere partijen werden verboden, kranten mochten niet meer verschijnen of werden gelijkgeschakeld, parlementariërs van de oppositie werden in de cel gesmeten, onafhankelijke vakbonden werden afgeschaft, wetenschappers moesten een eed van trouw zweren aan het regime.

Verkiezingen verliepen voortaan per plebisciet: op het stembiljet stond één lijst namen en de enige optie die je als kiezer kon aanvinken was voor of tegen de hele lijst. Uiteindelijk moest het hele parlement eraan geloven: Mussolini regeerde simpelweg met een adviesraad van getrouwen, buiten het parlement om.

Volgens de fascisten zelf was het een volmaakt staaltje van – komt ie – democratie. Mussolini noemde het fascisme ‘de zuiverste vorm van democratie’, omdat niemand meer ruzie met elkaar hoefde te maken. Democratie niet in de zin van voortdurende discussie maar in de zin van opgelegd dogma (en dus dictatuur).
Fascisten zeggen voor democratie te zijn, maar
hun versie van democratie betekent dictatuur.
En daarin schuilt de kern van het fascisme en het verschil met andere autoritaire regimes. Iedere alleenheerser probeert wel om het parlementaire stelsel te ontmantelen, de vrije pers te verbieden, en politieke tegenstanders op te sluiten, simpelweg om zo lang mogelijk aan de macht te kunnen blijven.

Maar bij fascisten draait het om meer: het principe van één partij, één leider is niet alleen pragmatisch ingegeven, uit machtswellust, maar ook ideologisch. Uit het idee dat eensgezindheid beter zou zijn dan meerstemmigheid. En dat die eensgezindheid alleen van bovenaf kan worden georkestreerd door uniformiteit op te leggen aan de hele bevolking.

Die drang tot uniformiteit uit zich in een obsessie met zuiverheid.
Fascisten denken dat een samenleving uit één puur volk moet bestaan, waarbinnen geen ruimte is voor afwijkingen van de norm. Hoe die norm bepaald wordt? Door de ene leider als ideaal te nemen, als de verpersoonlijking van het volk.

Normale burgers kunnen natuurlijk niet tippen aan het ideaal dat de leider belichaamt. Daarom moeten ze worden geüniformeerd. Met geweld, door ‘wezensvreemde’ elementen uit de samenleving te verwijderen. En met militarisering, door burgers te drillen en te laten wennen aan de vanzelfsprekendheid van geweld.

De drang naar uniformiteit uit zich daarom ook heel letterlijk in een obsessie met uniformen.

Fascisten hijsen niet alleen zichzelf, maar het liefst
iedereen in een uniform.

Alleen: mensen zijn niet uniform. Daarom grijpen fascisten graag terug op de illusie dat vroeger alles nog puur was, op een mythisch verleden van volmaakte zuiverheid dat weer in ere hersteld zal worden. Mussolini moest heel diep graven om dat verleden te vinden en kwam uit bij het oude Rome onder keizer Augustus. De Romeinen, dacht hij, groetten elkaar met geheven rechterhand. Die ‘Romeinse groet’ werd dus verplicht
gesteld in heel Italië (Hitler nam het gebaar over, en zo zitten
we nog altijd opgescheept met de Hitlergroet).

Maar fascisten kijken niet alleen achteruit. Ze projecteren hun
illusie van zuiverheid ook op de toekomst, op een nationale wedergeboorte die zal leiden tot een heilstaat waarin de zuiverheid van het volk is vervolmaakt. Om dat te bereiken moet al het pluriforme uniform gemaakt, al het vreemde vernietigd. Tegenspraak gelijkgeschakeld, tegenstanders uitgeschakeld, minderheden uitgeroeid. De cultus van geweld, de hang naar militarisering, leidt er noodzakelijkerwijs toe dat die toekomstvisie ontaardt in oorlog en uiteindelijk genocide.

Kort gezegd gaat fascisme dus regelrecht in tegen de menselijke natuur. Uit angst voor de meerstemmigheid die in onze natuur besloten ligt, jagen fascisten een illusie na van zuiverheid, die ze enkel met grof geweld kunnen proberen af te dwingen.
Dat maakt meteen duidelijk wat antifascisme
dan precies betekent:
Als je tegen fascisme bent, erken je de menselijke natuur. Je beseft
dat iedereen verschillende ideeën, overtuigingen en belangen heeft, en je weet dat conflict dus onvermijdelijk is. Daarom probeer je dat conflict in goede banen te leiden. Je bent niet bang voor meerstemmigheid en tegenspraak, je zorgt er juist voor dat er altijd ruimte is om van mening te verschillen. Discussie in plaats van dogma. Geen uniformiteit maar pluriformiteit.

Antifascisme = opkomen voor een pluriforme democratie

Dat lijkt misschien een wat flauwe en oppervlakkige definitie. Zo kan bijna iedereen zich wel antifascist noemen. Nou ja, dat klopt dus ook. En het is belangrijk om dat te beseffen, omdat antifascisten vaak als een nogal marginaal groepje worden gezien, ergens op het linkeruiteinde van het politieke spectrum. Wie antifascisme zegt, denkt al snel aan militante demonstranten met zwarte hoodies, aan antifa. Maar in de kern gaat antifascisme juist om een heel brede groep. Dat wordt ook duidelijk
uit de geschiedenis. Degenen die zichzelf in Mussolini’s Italië antifascisten noemden hadden allemaal verschillende politieke achtergronden. Er zaten liberalen bij, katholieken, sociaaldemocraten,
communisten en alles daartussenin. Behalve dat ze tegen het fascisme waren deelden ze geen gezamenlijke overtuiging. Sterker nog, ze waren het nooit met elkaar eens. Behalve over één ding: dat het noodzakelijk is je te verzetten tegen opgelegde uniformiteit.

Want dat is de essentie van antifascisme: je omarmt
meerstemmigheid.

Met clandestiene campagnes lieten de antifascisten hun stemmen dus horen tegen Mussolini’s regime. In de Tweede Wereldoorlog vormden ze het gewapende verzet. Als partizanenstrijders raakten ze gewend aan dagelijks geweld – net als de generatie vóór hen was overkomen in de loopgraven. Maar er was een cruciaal verschil. Terwijl de fascisten na de Eerste Wereldoorlog het geweld voortzetten in vredestijd, vervolgden
de antifascisten na de Tweede Wereldoorlog de strijd met woorden om onenigheid de vrije loop te laten. Antifascisme is dus oorspronkelijk een parapluterm:

Een pluriforme verzetscoalitie die zich met woord en daad
inzet voor een pluriforme democratie.

Ondanks die geschiedenis associëren we antifascisme daar doorgaans niet mee. Dat komt doordat de termen fascisme en antifascisme na de Tweede Wereldoorlog eigenlijk stuivertje hebben gewisseld. Waar fascisme ten prooi is gevallen aan begripsinflatie, is er bij antifascisme juist sprake geweest van begripsdeflatie. Fascisme, oorspronkelijk de specifieke benaming van het regime van Mussolini en daarna ook toegepast op dat van Hitler, werd opgerekt tot een containerbegrip voor van alles
en nog wat. Antifascisme raakte van brede parapluterm beperkt tot een kleine groep op de uiterste linkervleugel.

Want als iedereen een fascist kan worden genoemd, dan bestaan antifascisten alleen in de marge.

Toch is het belangrijk om de oorspronkelijke betekenis van antifascisme in ere te herstellen. Om recht te doen aan de geschiedenis, maar vooral: om recht te doen aan de democratie.

Je kunt namelijk eindeloos twisten over wie wel of niet een fascist is. Poetin, Trump, Wilders – de een is het duidelijk meer dan de ander. Maar door alleen de fascistische meetlat te gebruiken verzand je al snel in een semantisch spelletje waar niemand echt wijzer van wordt.

Tegelijkertijd is het wel zonneklaar dat niet zomaar iedereen zich als antifascist kan kwalificeren. Want om die eretitel te verdienen, moet je je actief inzetten voor een pluriforme democratie. En daarvoor is meer nodig dan alleen maar zeggen dat je heus geen fascist bent.

Dat wordt eens te meer goed duidelijk in Italië. Giorgia Meloni,
de Italiaanse premier die sinds 2022 regeert, is van alle hedendaagse
politici degene die het duidelijkst in Mussolini's voetsporen
loopt. In haar jonge jaren was ze actief in een openlijk fascistische
jeugdbeweging, haar partij is een nazaat van de partij van Mussolini. Toch zegt ze desgevraagd dat ze geen ‘nostalgie’ voelt voor het fascisme van een eeuw geleden.

Gelijk heeft ze. Maar maakt dat haar dan ook een antifascist?
Zeker niet.

De democratie die Meloni voorstaat heeft namelijk geen open einde. Het is geen democratie van meerstemmigheid en tegenspraak, niet gericht op pluriformiteit maar op uniformiteit. Een democratie die uiting zegt te geven aan de ‘wil van het volk’, maar dat volk beperkt tot de eigen achterban. Waarin iedereen met een afwijkende mening kan worden afgeserveerd als elitair of bekrompen, als tegenstanders van het échte volk.

Een democratie waarin degene die de verkiezingen wint een stevig mandaat opeist om zonder tegenmacht te kunnen regeren. Waarin de oppositie veroordeeld is tot toekijken en maar moet afwachten tot er weer nieuwe verkiezingen zijn, in de hoop dan wél te winnen.

Een democratie waarin rechters, journalisten en wetenschappers die het wagen om vanuit hun expertise tegenwicht te bieden, door de regering op het matje worden geroepen, voor het gerecht worden gedaagd, of simpelweg worden wegbezuinigd. Waarin van gewone burgers niet veel meer wordt verwacht dan dat ze hartjes en duimpjes delen op sociale media.

Klinkt bekend? Het is niet het fascisme van een eeuw geleden: er marcheren in Rome geen zwarte laarzen door de straten. Maar dat betekent
niet dat antifascisme niet meer nodig zou zijn. Want er zijn veel politici, ook in Nederland, die de meerstemmigheid van de samenleving verwerpen en de pluriforme democratie proberen te ontmantelen.

Antifascisme keert zich daarom niet alleen tegen degenen die open en bloot als fascist kunnen worden bestempeld. Want ook als er geen fascisme bestaat, is antifascisme nodig om het open einde van de democratie te waarborgen.
Antifascisme houdt de pluriforme democratie
in leven.
Door tegenwicht te bieden tegen uniformering, door op te komen
voor de rechten van minderheden, en door in verzet te gaan als tegenmacht wordt uitgekleed.

Dat kan op duizend-en-een manieren, met als belangrijke stelregel:
koester meerstemmigheid en omarm het conflict. Juist door het niet eens te zijn met elkaar en tegenspraak te bieden, wordt namelijk elke illusie dat ‘het volk het wil’ ontkracht.

Maar een oproep tot conflict, is dat niet gevaarlijk, leidt dat niet tot polarisatie? Nee. Polarisatie is een uniformering van conflict in twee kampen, in voor of tegen, wit of zwart, links of rechts. Een écht conflict is pluriform, net zoals echte democratie pluriform is.

Trek dus je pluriform aan: het staat iedereen.
En kom uit de kast als wat je altijd al was: als antifascist.

Kom ook in actie

Twijfel je of jij wel verschil kunt maken? Nou en of: verzet heeft zin en kent vele vormen en maten. Het niet normaliseren van fascisme in het dagelijks leven. Het signaleren en terugduwen van tekenen van fascisme. Protesteren. Het organiseren van verzetsacties tegen fascisme, lokaal, nationaal of internationaal. Het maakt verschil. Echt waar.

Wat kan jij doen? →

Twijfel je of jij wel verschil kunt maken? Nou en of: verzet heeft zin en kent vele vormen en maten. Het niet normaliseren van fascisme in het dagelijks leven. Het signaleren en terugduwen van tekenen van fascisme. Protesteren. Het organiseren van verzetsacties tegen fascisme, lokaal, nationaal of internationaal. Het maakt verschil. Echt waar.

Wat kan jij doen? →